Mart Smeets - En dat was het dan
- Nieuws
- Mart Smeets - En dat was het dan
Toots Thielemans heeft keurig gewacht tot de vlam gedoofd was in Rio. De virtuoos op de smoelschaaf, een man die ik een aantal maal mocht ontmoeten en met wie ik mocht praten voor programma’s voor radio en tv, was van alle markten thuis. Hij was muziek, maar hij hield ook van sport. Van de koers, van Eddy Merckx, wellicht van de Spelen.
Hij snapte in ieder geval de muziek die in Brazilië zo populair is, hij kende Astrud Gilberto goed, hij speelde met Carlos Alberto Jobim, hij had die typische en mooie swing van de Brazilianen in zijn gevoel zitten en hé, ieder normaal levend mens moet toch 'Bluesette' kunnen mee neuriën.
Het is heel vroeg in de Braziliaanse ochtend; eigenlijk nog nacht. Waarom ik over Thielemans begin? Geen idee. Zijn dood raakt me voor eventjes en ik voel dat ik sowieso een tikje kwetsbaar ben.
Gisteravond heb ik mijn loopbaan bij de NOS op nette manier afgesloten.
Ik heb nog een basketbalwedstrijd van commentaar voorzien en ben de grote zaal uitgelopen nadat ik de medaille-uitreikingen had gezien. Heel even heb ik een strofe van het Amerikaanse volkslied voorin mijn geheugen gehad (“And the land of the free…and the home of the brave”) en heb gekeken naar de vreugde van de ineens in jongens veranderde dure professionals van Team USA. Goud winnen, maakt een mens anders, wie het ook is.
Eenmaal buiten de sporthal ben ik over een scheef stoepje gestruikeld en ben plat op mijn bakkes terecht gekomen. Een Braziliaanse vrijwilliger was toegeschoten en had me gevraagd of ik een ambulance wenste.
Terwijl mijn knie pijn deed, moest ik om mijn eigen onhandigheid lachen. Vijftien dagen lang was ik langs dat scheve stoepje gelopen en steeds weer had ik gedacht: voeten goed optillen, want anders lig ik er.
Nu ik klaar was met werken, nu ik werkelijk mijn allerlaatste klusje voor de NOS had gedaan, vergat ik mezelf en boem.
Eigenlijk moest ik erom lachen. Vrijheid doet soms vallen.
Ik had me even opgeknapt, had een glas wijn gedronken en had mezelf aan mijn computer gezet, had een pagina geopend en had na zitten denken: waar zou ik over schrijven?
Over de Spelen, over het feit dat ik voor het laatst gewerkt had voor een club waar ik 43 jaar bij gehoord had, over de Nederlandse medaillewinnaars, over de Spelen als uithangbord voor Brazilië?
Ik had drie minuten naar een leeg scherm zitten kijken en had de laptop ingeklapt: ik wist het niet. Ik was tamelijk leeg.
Vervolgens had ik een leuke avond gehad, was buitengewoon aardig door Maarten Nooter, mijn baas bij Studio Sport, toegesproken en had een kort dankwoord uitgesproken.
Ik had een heel mooie ereprijs van de NOS gekregen, had daarna hugs gedeeld met velen, had met mannen en vrouwen met wie ik in al die jaren gewerkt had gedronken, gepraat, gelachen en weer hugs gekregen en gegeven en was op enig moment naar mijn appartement gelopen.
Daar had ik niet eens de televisie aangezet om te kijken of er nog iets van een herhaling van de sluitingsceremonie van de Spelen te zien was en had kort naar de uitslagen van de MLB (Major League Baseball) gekeken.
First things first, immers.
Ik had nog wat e-mails en SMS-berichten gelezen en had mijn telefoon gecheckt. Waarom sturen mensen toch berichten zonder hun naam te noemen? Moet ik maar weten wie er achter Nederlandse nummers zit?
“Moet je niet een stukje over de Spelen schrijven?” had mijn vrouw uit de badkamer geroepen.
Ik had in de doodstille kamer een knikkende beweging gemaakt en had geprobeerd mijn gedachten te ordenen.
Ja, inderdaad, ik moest nu de kracht opbrengen een goede, liefst pakkende beginregel neer te tikken… dan zou de rest vanzelf komen.
Ik dacht na. Buiten regende het tamelijk hard, achter me, op vijfhonderd meter afstand, zag ik dat de lichten van het waterpolostadion gedoofd waren, De afgelopen bijna drie weken hadden de lampen van dat stadion gebrand, 24 uur per etmaal.
Ja, ik had weleens gedacht: wat nou groene Spelen? Dit was zo’n ellendige verkwisting…
Ik dronk een watertje, dacht aan een compleet andere insteek voor het stukje voor EenVandaag en schudde dat ook weer van me af: Ajax was geen optie, de klucht rond Yuri van Gelder was nog een overweging, helemaal omdat ik nu de ware toedracht van dat alles had gehoord…maar neen. Er kwam geen onderwerp langs en ik voelde dat ik, op een of andere manier, in een open gat viel. Ik zat in de lege duisternis en er viel inderdaad een gat in mijn herinnering. Waarom zat ik hier?
Ja, ik had goed twee weken heel hard gewerkt en had het geweldig naar mijn zin gehad, maar voelde ik nu iets van schrijnende leegte?
Neen.
De realist in me had me nuchter gehouden: het was goed om bij de NOS te stoppen. Het was mooi geweest.
Maar moest ik aan een soort zelfbevlekking gaan doen en een bloemlezing uit 43 jaar leven met sport gaan citeren?
Neen.
Partir c’est mourir un peu, dat was waar, maar ik had al mijn gevoelens deze avond keurig bij elkaar gehouden, had nog even melding gemaakt dat ik niet zou gaan huilen of een andere vorm van opspelend of overkokend gevoel zou tonen en nu vond ik dat verder melding maken van dit feit ook doorgestreept kon worden.
Ja, ik had een liederlijke opmerking gemaakt en gerefereerd aan een jongere collega die ooit snikkend van beeld was gegaan bij Studio Sport, maar dat was een knipoog geweest.
Ik stond op, poetste mijn tanden en zei tegen mezelf: ”Morgen vroeg op, net zoals vroeger, huiswerk om zes uur maken, het ultieme bewijs van luiheid en uitstellen”.
En dus stond ik om vijf uur naast mijn bed en keek de donkere nacht van Rio in. Het regende nog steeds en ik sloeg mijn laptop open.
Toots…
Ach, 94 jaar en mooi ingeslapen.
Ik neuriede “Bluesette” vrijwel meteen.
Partir c’est mourir.
En laat dat 'un peu' maar weg.
Ik bedacht wat ik op deze maandag zou gaan doen. De stad in? Naar Ipanima? Koffie drinken bij Starbucks en een aldaar een mok kopen, zoals ik in vele steden ter wereld had gedaan?
Achter me hoorde ik voetstappen van blote voeten op een marmeren vloer; zacht geruis kwam nader en ik keek in het slaperige hoofd van mijn vrouw: Hoi!
“Ga je je stukje schrijven?” vroeg ze en ik knikte.
“Waarover?” vroeg ze, terwijl ze de keuken inliep.
“Geen idee,” antwoordde ik naar waarheid.
“Misschien wel over Toots Thielemans,” zei ik erachteraan.
“Is ie dood?” vroeg ze.
Ik knikte en riep: "Prachtmens… wist je dat hij net zoals Eddy Mercks tot 'baron' was 'geslagen'?"
Ze zette een kop thee voor me neer en aaide me zacht over mijn hoofd en zei traag: "We gaan op enig moment toch allemaal.”
Ik knikte.
Partir c’est mourir…un peu.
Ik begon te tikken, mijn vrouw zei, terwijl ze op Internet aan het spieden was: "Miep Brons ook…”
Ik zei: "Maar ik ga op de dag na de Spelen toch geen stukje over doden schrijven! Dat is morbide…"
Even bleef het stil in de kamer. Toen las ze voor dat turner Jeffrey Wammes naar Cirque du Soleil zou gaan. De sportman als onderdeel van knap uitgevoerd entertainment.
Dat was een mooi bericht, dat was een teken dat er voor iedereen een nieuw leven achter de horizon klaarlag. “Prima,” zei ik en glimlachte. “Partir c’est vivre”.
Vertrekken is ook leven. Elders leven, elders iets doen, elders geluk zoeken. Elders bezig zijn.
Ik begon te tikken en zag dat er een bericht opdook over Usain Bolt die het bed had gedeeld met een 20-jarige Braziliaanse…
Ja hoor, daar gingen we weer…
Bluesette.