Cultuur & Media

Melodrama wordt vermeden in 'Wie het mooist valt'

foto: Nieuwsshowfoto: Nieuwsshow
  1. Nieuwschevron right
  2. Melodrama wordt vermeden in 'Wie het mooist valt'

[AVROTROS] Jeroen Vullings heeft voor de Boekenrubriek de roman Wie het mooist valt van Sara Novics gelezen. Deze Nederlandse vertaling van Girl at War, de in 2015 gepubliceerde debuutroman van Novics, gaat over een meisje dat een oorlogstrauma oploopt tijdens de Joegoslavische burgeroorlog en daarna in Amerika probeert zichzelf heruit te vinden. Het kinderperspectief en de vertelstructuur zorgen ervoor dat dit niet het zoveelste relaas over de burgeroorlog is. Behalve Wie het mooist valt, vertelde Jeroen in de Nieuwsshow ook over twee andere boeken.

Sara Novic, Wie het mooist valt. Vertaling Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap, Meulenhoff

De genreaanduiding ‘roman’ staat pontificaal op het titelblad van de Nederlandse vertaling van Sara Novics (1987) debuut. Toch voltrok zich tijdens het lezen van Wie het mooist valt, de Nederlandse vertaling van Girl at War, haar in 2015 gepubliceerde debuutroman, iets verrassends. Al vanaf de eerste zin ervoer ik dit proza als een getuigenis en nam ik op zeker moment zelfs automatisch aan dat de schrijfster en haar hoofdpersoon Ana Juric identiek waren. Die lezerssensatie tegen beter weten in zegt natuurlijk iets over de kracht van Novics proza: het heeft de adem van het echte, die gewoonlijk voorbehouden is aan autobiografisch proza: de sensatie dat de schrijver dit moest schrijven, vanuit een stuwende innerlijke noodzaak, omdat hij alleen door erover te schrijven kan leven met wat hij meegemaakt heeft. Knap wanneer fictie dat effect bij de lezer teweegbrengt.

In het eerste van de uit vier delen bestaande roman doorstaat Ana als tienjarige inwoner van Zagreb gruwelijkheden kort na het uitbreken van de oorlog, waarbij ze haar beide ouders verliest; in het tweede deel dat in de Verenigde Staten begint, blijkt ze daarna met haar babyzusje in voorstedelijk Philadelphia bij een adoptiefamilie opgegroeid te zijn. Inmiddels – het is tien jaar later – studeert ze literatuur aan New York University. In datzelfde tweede deel speelt haar oorlogstrauma zodanig op dat ze terugkeert naar Kroatië, op zoek naar de achtergebleven vrienden van toen.

De roman lijkt dan een chronologisch verloop te gaan hebben en dat was op zijn zachtst gezegd nogal wennen na het ijzersterke eerste deel, verteld vanuit het kinderperspectief, waardoor de verandering van pre-oorlogse normaliteit in oorlogse abnormaliteit halfbegrepen wordt door Ana en nog sneller geaccepteerd wordt als een natuurlijke gang van zaken, in de door volwassenen bestierde wereld die een kind sowieso pas geleidelijk leert te doorgronden. Ook al weet ik dat ik personages voor lief moet nemen, met al hun (on)hebbelijkheden, dat was toch al met al een hard gelag in het geval van de afstandelijke, nurkse Ana en haar begripvolle, softe vriendje Brian, dat almaar ergerniswekkend de correcte dingen zegt. Tegelijkertijd getuigt het van lef van Novic om Ana zo onsympathiek te laten zijn, vooral ten opzichte van haar goedhartige stiefmoeder, en ook dát past in een beoogd plaatje: Ana als iemand met een posttraumatisch stresssyndroom. Logisch dat ze iedereen zo ongezeglijk op afstand houdt, onder wie de lezer.

Lijkt een chronologisch verloop te hebben, schreef ik en datgene wat dat tweede deel redt, past daarbij: Ana’s terugkeer naar Kroatië, het oude continent dat Novics zinnen direct weer bezieling geeft. Maar dat is buiten het derde deel gerekend, dat het verhaal van Ana als inmiddels verweesde tienjarige uit het eerste deel voortzet. We namen afscheid van haar nadat zij haar noodlot ontmoet had, samen met haar ouders en andere niet-Serviërs, op de weg terug naar huis vanuit Sarajevo, alwaar het gezin Ana’s ernstig zieke babyzusje Rahela voor medisch transport naar Amerika had achtergelaten. Cetniks, Servische paramilitairen, bij een blokkade. Dat gaat fout. De groep gevangenen wordt diep in de bossen gevoerd en wat zich daar afspeelt, ligt al diep verankerd in ons collectieve bewustzijn, gegrondvest door de vele getuigenissen, de vondst van massagraven, de latere processen. Ana weet miraculeus te overleven dankzij het vernuft van haar vader. Hoe akelig dit ook is om te zeggen, wat daar aan verschrikkelijks gebeurt, is een toop geworden. We denken het eerder als lezer of kijker meegemaakt te hebben, we kunnen ons daardoor precies voorstellen hoe zulk onrecht in zijn werk gaat. En toch hebben we dít niet eerder zo gelezen en dat zeldzame niveau is te danken aan het onthechte, ‘lichte’ kinderperspectief, dat in grote delen van deze roman literaire verlossing brengt. Het derde deel verhaalt dus hoe het Ana verging na haar wederopstanding.

Wie het mooist valt is geraffineerd gecomponeerd, want als we met dat eerste deel het ergste achter de rug denken te hebben - de moord op haar ouders en de manier waarop Ana dat bloedbad wist te overleven -, een dermate ingrijpende gebeurtenis dat we daarmee de oorzaak-en-gevolg keten van het trauma waaraan ze duidelijk lijdt in beeld denken te hebben, dán volgt in het derde deel (een sprong terug in de tijd naar wat Ana deed nádat ze uit het massagraf met daarin haar ouders wist te kruipen) de gebeurtenis in die episode van haar leven die ze echt geheim hield en die haar ten diepste ontregelde: als kindsoldaat wordt ze van slachtoffer dader. Het slotdeel, een speurtocht naar de peetoom die haar leven redde, speelt weer in het Kroatische heden en staat in het teken van verder willen leven.

Het is vooral de keuze voor het kinderperspectief, dat de blik van binnenuit op de atrociteiten in de Joegoslavische burgeroorlog zo indringend maakt. Tezamen met de vertelstructuur zorgt dat ervoor dat dit niet het zoveelste relaas daarover is. Melodrama wordt aldus vermeden en dit boek doet niet aan oplossingen, verklaringen, passende antwoorden. Wie het mooist valt is een coming-to-age roman over iemand die door de oorlog te vroeg volwassen moest worden en daarna in Amerika probeert zichzelf heruit te vinden.

Titel

Jeroen Vullings werkt voor Vrij Nederland, als redacteur en literair criticus. Eerder werkte Jeroen onder meer voor de Belgische krant De Standaard, de NPS en de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam. Hij studeerde Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam en publiceerde de essaybundel ‘Meegelokt naar een drassig veldje. Literatuur in verandering’. Momenteel is Jeroen bezig met de biografie van H.J.A. Hofland. De volgende boeken heeft hij besproken.

John le Carré, Een erfenis van spionnen. Vertaling Rob van Moppes, Luitingh-Sijthoff

Vierenvijftig jaar later keert Le Carré literair terug naar het boek waarmee hij naam maakte. In 1963 verscheen The Spy Who Came in from the Cold, zijn derde roman die hij in een vloek en een zucht uit woede en verontwaardiging over de bouw van de Berlijnse Muur schreef. Het was een roman die het spionagegenre van een nieuw ijkpunt voorzag, diametraal op de sprookjesheroïek van Ian Flemings gevierde creatie James Bond, de drankzuchtige, drugsverslaafde agent 007. Le Carré presenteerde een begin jaren zestig spelende roman over een jaren vijftig-wereld opgetrokken in grijstinten met een nihilistisch aandoende strekking, waarvan vooral het dramatische beeld beklijfde van de illusieloze Britse geheime agent Alec Leamas die de dood verkoos nadat zijn vriendin Liz Gold bij de Berlijnse Muur op de vlucht neergeschoten werd. Ook daar was geen spatje heldhaftigheid bij; The Spy Who Came in from the Cold belichaamde de anti-glamour zelve. Het gaat bij de Britse geheime dienst-chef Control en de zijnen om het doel, niet om de middelen. De enige moraal is die van de strijd tegen het communisme.

The Spy Who Came in from the Cold zorgde voor de doorbraak van Le Carré. Zesentwintig boeken later keert hij terug naar dat oerboek met de roman A Legacy of Spies, waarvan de titel in de Nederlandse vertaling luidt: Een erfenis van spionnen. Bijna drie decennia na het neerhalen van de gehate Muur keert Le Carré (geboren als David Cornwell, op 19 oktober 1931) terug naar de Koude Oorlog. En, tot mijn verheugenis, naar zijn spionnenmeester George Smiley en diens ‘schildknaap’ Peter Guillam. Dat duo, Le Carrés versie van Holmes en Watson, deed al mee in zijn eerste roman Call for the Dead (1961). Eveneens in A Murder of Quality, een jaar later. Datzelfde geldt voor The Spy Who Came in From the Cold en voor zijn vierde roman The Looking Glass War (1965). Toen was het even (een paar boeken) stil rondom de bebrilde, korte, bedachtzame en onderhuids woedende Smiley. Hij keerde terug in de Karla-trilogie, die algemeen gezien wordt als Le Carrés hoofdwerk: Tinker, Tailor, Soldier, Spy (1974), The Honourable Schoolboy (1977) en Smiley’s People (1979). Daarin slaagt Smiley erin Karla, zijn grootste tegenstrever uit de Moskouse Centrale en degene die een hooggeplaatste dubbelspion in de Britse geheime dienst aanstuurt, met engelengeduld en ongekend vernuft buiten spel te zetten. Dat was de grote prestatie van George Smiley, Le Carrés meest raadselachtige personage. Zijn grootste wapen is empathie, daardoor kan hij zich in de tegenstander verplaatsen. Maar tezelfdertijd is dat ook zijn kruis; hij laadt het leed van zijn medewerkers op zijn schouders.

Met het oprollen van dat vijandige spionnennetwerk was zijn werk gedaan. Geruchten zeggen dat hij met pensioen zou zijn gegaan, nog steeds doorgedraaid vanwege zijn jarenlange strijd met Karla. Toch dook hij begin jaren negentig nog eventjes op in The Secret Pilgrim. Een eindpunt, zou je denken.

Maar nee, de sfinx Smiley keert (tegen het slot) terug in Een erfenis van spionnen, een roman die dezelfde vraag als The Secret Pilgrim stelt: was de strijd in de Koude Oorlog het allemaal waard? Ook hier komt Smiley niet in de eerste persoon tot ons. De ik-verteller is zijn loyale collega van eertijds Peter Guillam. Uit de andere Le Carré-boeken rees Guillam op als een bikkel, degene die de ‘Scalphunters’ leidde, de afdeling die de uiterst gevaarlijke en riskante klussen uitvoerde. We kenden de half-Franse knapperd Guillam als een gretig drinker en even ongeremd womanizer, de enige Britse Le Carré-spion die dus iets gemeen heeft met James Bond. In Een erfenis van spionnen leren we na vierenvijftig jaar omgang eindelijk zijn binnenkant kennen. Een innerlijk dat getekend is door het verlies van een grote liefde in de Koude Oorlog.

De schrijver heeft er bij het schetsen van het personage Guillam merkbaar plezier in gehad om de verwoesting door de tijd te benoemen. Regelmatig wordt vermeld dat hij witharig is en dat hij een gehoorapparaat heeft. Ook Guillam was met pensioen, op een boerderij in Bretagne. Maar hij is ontboden naar Londen door MI6, om een Operatie uit het verleden toe te lichten. Operatie Windfall. Het geval is dat de kinderen van drie slachtoffers van toen de Britse geheime dienst aanklagen, uit financiële motieven. Guillam moet van de juristen van MI6 volledig rekenschap afleggen voor zijn daden in deze clandestiene operatie die ruim een halve eeuw geleden plaatsvond, hij moet van ze de krochten van zijn geheugen afspeuren. Maar eigenlijk gaat het deze regeringsjuristen in hun steekspel met de aanklagende partij om Smiley, de architect van Windfall. Smiley moet hangen, vinden ze. Alleen kan MI6 Smiley niet vinden, dus neemt de Dienst genoegen met Smileys toenmalige uitvoerder Guillam, om hem verantwoordelijk en kop van Jut te maken. Die situatie verklaart ook waarom Guillams geheugen het tijdens de verhoren selectief laat afweten, waarom hij af en toe liegt en desinformatie verstrekt, waarom hij de oude gek uithangt. Als een bejaarde vos die zijn streken niet verleerd is. Iemand om voor op te passen bovendien.

Le Carré speelt hiermee een contrast uit, tussen twee generaties. De nieuwe werknemers van MI6 zijn gladde baantjesjagers, gespeend van de loyaliteit, verantwoordelijkheidszin en de ideologische gedrevenheid van Guillam en de zijnen. Een vergelijkbaar contrast bestaat tussen de moedige, onbaatzuchtige slachtoffers van Operatie Windfall en hun slechts door geldelijk gewin gedreven kroost dat daarom de Britse geheime dienst aanklaagt. Le Carrés universum was altijd dubbelzinnig, complex en duister, net als de psychologische motieven van zijn protagonisten, en het wende daarin nooit dat de Engelsen af en toe hun eigen mensen als pionnen opofferden om het grotere goed. Maar in Een erfenis van spionnen, dat speelt in onze richtingloze, van een heersende ideologie (als het communisme of het anti-communisme) verstoken tijd, waarin nochtans een nieuwe Koude Oorlog dreigt met machthebbers als Poetin en Trump, zijn Smiley, Guillam en de hunnen opeens the good guys, zonder reserve - voor het eerst.

De zucht naar realisme kan een motief zijn voor Le Carré om naar zijn oerboek terug te keren. Een erfenis van spionnen bevat ook het drama dat voorafging aan dat in The Spy Who Came in from the Cold: Smileys en Guillams pogingen om een Oost-Duitse informante - codenaam: Tulip – naar het westen te smokkelen. Naast die behoefte aan realiteitsgetrouwheid speelt nog iets anders bij Le Carré: hij wilde in Een erfenis van spionnen zijn spionnen rekenschap laten afleggen. De gewetensvraag die Smiley zich in het bijzijn van Peter Guillam stelt is: waarom deden we het? Voor Europa, luidt uiteindelijk het antwoord.

Michael Crichton, Drakentand. vertaling Marjolein van Velzen, Luitingh-Sijthoff

Het gegeven van Dragon Teeth is al onbedaarlijk: middenin de laat-negentiende eeuwse Indianenoorlogen in het Wilde Westen, ten tijde van de afslachting bij Little Bighorn door de Sioux van George Armstrong Custer met zijn Zevende Cavalerie, wagen twee, onderling rivaliserende wetenschappelijke expedities zich in het oorlogsgebied waar elke blanke een wisse dood wacht. Ze zijn op zoek naar dinosaurusbotten en het paleontologische belang weegt voor hen zwaarder dan iedere vorm van levensgevaar. Technothrillerauteur Michael Crichton (1942-2008) baseerde zich voor deze postuum uitgegeven roman – de derde uit zijn nalatenschap – op historische gegevens: de twee monomane professoren die elkaar naar het leven staan, Edward Drinker Cope en Othniel Charles Marsh, bestonden echt. En ja, het skelet van de ontzagwekkende Brontosaurus is daar destijds gevonden, met die ‘drakentanden’. De hoofdpersoon van Drakentand – zoals de Nederlandse titel in zuinig enkelvoud heet – is geheel aan Crichtons verbeelding ontsproten: de cocky Yale-student William Johnson die zich om een stomme weddenschap met een andere welgestelde blaaskaak laat verleiden naar het Westen te gaan. Hij praat zich bij de expeditie van Marsh naar binnen door voor te geven dat hij fotograaf is; snel moet hij zich dat vak eigen maken en daartoe gaat hij te rade bij een echte fotograaf. Dat moeizame leerproces nog voor de expeditie van start gaat, is het begin van de inititatie tot volwassene die hem in dit uit de hand lopende avontuur te wachten staat. Hij zal het allemaal wonderbaarlijk overleven, een litteken in zijn lip door een tomahawk, een gehavend been ten gevolge van een pijl en de ervaring van een revolverduel rijker.

Het wemelt van krankjorume verwikkelingen in Drakentand, en regelmatig stelt Crichton de feitenvrije mythevorming in het Wilde Westen ironisch bij. Zo komen we te weten dat de Indianen geduchte onderhandelaars waren. Dágen gingen heen met praten, waarbij de ongeduldige Cope en de zijnen geheel uitgevraagd werden over álles. Nog zoiets: waarom doet iedereen in het pioniersstadje Deadwood, dat het zonder wettig gezag moet stellen, zo enorm beleefd tegen elkaar? Omdat anders direct een vuurwapen getrokken wordt.

Het is mij een raadsel waarom Crichton deze roman in portefeuille hield. Goed, het is geen Jurassic Park; Crichton verkiest in deze komische roman de lichte toets. Maar tegelijkertijd leest Drakentand merkbaar als een jongensachtige traktatie die de schrijver zichzelf hier gunde om zijn antiheld in het Wilde Westen met historische figuren te laten verkeren. Van de beruchte wetsdienaar Wyatt Earp krijgt William zelfs advies hoe hij een duel kan overleven: probeer er eerst onderuit te komen en als dat niet lukt, laat je dan niet afleiden door wat je tegenstander doet of zegt; blijf naar hem kijken en neem de tijd om te richten. Dat lukt. Maar vervolgens is Williams probleem: hoe krijg je tien kratten met dinobeenderen veilig uit Deadwood getransporteerd? Niemand van die outlaws daar gelooft dat iemand zo gek is om zijn leven en vermogen te wagen voor iets anders dan een glinsterende schat. Maar dat is buiten de bezielde wetenschapper in William gerekend.

Jeroen Vullings bespreekt 'Wie het mooist valt' van Sara Novic

Ster advertentie
Ster advertentie