Fragment

Boeken met Jeroen Vullings

  1. Fragmentenchevron right
  2. Boeken met Jeroen Vullings

Peter Terrin, ‘Patricia’, De Bezige Bij, 208 p.

Peter Terrin begint zijn nieuwe roman Patricia ogenschijnlijk helder. Astrid is een eventmanager van negenendertig lentes jong én ze is echtgenote en moeder. Wanneer haar IPhone in het bad van haar vijfjarige zoontje valt, loopt ze weg uit al deze regionen van haar alledaagse bestaan – letterlijk. En tegelijkertijd doet ze dat niet, want ze keert terug om te loeren naar het leven van haar naasten zónder haar. Maar is dat ook zo? Waarom noemt ze zich op zeker moment Patricia? Van een situatie die menigeen kent - even weglopen van de wereld van rechten en plichten en verantwoordelijkheden – een situatie die de literatuur definieert in zekere zin (als lezer deelnemen aan parallelle levens naast je eigen bestaan) komen we terecht in drijfzand. Helemaal vintage Terrin: geen lachebekje, maar kil en beheerst en bereid de keerzijde van een spiegel te inspecteren met een loep. 


De gedichten van De Eenzame Uitvaart, Prometheus, 29 p

Alles wat Menno Wigman (1966-2018) publiceerde, was bezield. En gebeeldhouwd. Dat is ook het geval met het dichterlijk vrijwilligerswerk dat hij volvoerde voor de Amsterdamse afdeling van de Eenzame Uitvaart. Hij las in die hoedanigheid een gedicht van eigen makelij voor bij de begrafenissen van overledenen zonder familie of vrienden. Hij bewees dat geleefde leven zo de laatste eer – en hoe. Het bijzondere is hoe Wigman in deze gedichten de indruk wekt dat hij over het leven van zo’n bij leven al vergeten dode spreekt – al was het door gebrek aan informatie daarover eerder zo dat hij topen die met dood, eenzaamheid, gekte en buitenstaanderschap te maken hebben, opnieuw bezielde. En tegelijkertijd zag hij kans voor een dubbelslag: evenzeer sprak hij in deze gedichten over zichzelf. De elf gedichten in deze postume bundel zijn bepaald geen gelegenheidswerk. Ze brengen Wigmans levenslange fascinatie voor de dood in kaart. Dat ‘gebied dichtbij de afgrond, dichtbij de dood, het is het gebied waar de dichter – en niet alleen hij – vrees voor heeft.’ Menno Wigman, ik weet niet goed tot wie ik spreek. 


Jaap Kooimans, ‘Floris’, Dato, 383 p.

Slechts twaalf afleveringen telde de jeugdserie Floris uit 1969, geesteskind van het duo Paul Verhoeven en Gerard Soeteman. Maar de serie, uitgezonden in 1969, schreef historie, nu geboekstaafd in het jubileumboek Floris. Er werd voor het verhaal bewust gekozen voor het jaartal 1500 omdat het einde van de Middeleeuwen toen naakte, omdat het buskruit uitgevonden was, omdat zo tal van historische figuren aan bod konden komen als Karel van Gelre, Maarten van Rossem, Philips de Schone, Jeronimus Bosch en de Friese geweldenaar Grutte Pier. De naam voor de serie was eigenlijk ‘Floris en de fakir’, naar gezochte analogie met Bommel en (de slimme) Tom Poes. De fakir Sindala zou in dit duo voor het vernuft staan. Dat was de theorie, de praktijk hield zich niet aan het draaiboek, en zeker niet aan het beschikbare budget. Daar werd toen schande van gesproken, om nog maar over de ‘enorme hoeveelheid geweld’ – een verontrust raadslid liet in het Nieuwsblad van het Noorden optekenen dat Floris gevaarlijker voor de jeugd was dan vrije verkoop van condooms. En dan die ‘verkwisting’… Soeteman en Verhoeven stonden daarna lang als ‘te duur’ bekend. Maar achteraf is hun budgetoverschrijding een luttel bedrag vergeleken met de vormende invloed op een generatie kijkers, die naast de enge snaveldokters en de martelingen, ook nooit de heldhaftigheid van Floris meer zullen vergeten.